De ijzertijd in Brabant  

Textiel in de ijzertijd

Inleiding
Uit de prehistorie in Nederland is niet veel textiel bewaard gebleven. Wat gevonden is zijn onder andere grote en kleine fragmenten van kledingstukken en spinklosjes en gewichten van klei die ooit bij staande weefgetouwen hebben gehoord. Hoe de kleding er precies uit zag, weten we meestal niet, omdat kledingvondsten vaak incompleet zijn, maar we hebben inmiddels wel een aardig idee. Er zijn bijvoorbeeld afbeeldingen bekend van het begin van de Romeinse tijd die een tipje van de sluier oplichten. We kunnen ook kijken naar kledingvondsten uit de ons omringende landen. Zo weten we bijvoorbeeld dat er rokken, jurken en broeken waren, bloezen en hemden, en grote vierkante mantels, die waarschijnlijk ook als deken dienden. Wat we zeker weten is dat men kleding droeg van wol en linnen, hoe er gesponnen en geweven werd en dat mensen veel moeite voor hun kleding moesten doen en er zuinig op waren.

In Drenthe zijn, dankzij de bijzondere conserveer-omstandigheden in het veen, verschillende wollen kledingresten gevonden. Deze kwamen los voor, maar ook bij de diverse veenlijken. In terpen zijn ook interessante wollen textielresten gevonden. Van linnen en andere plantaardige vezels is veel minder teruggevonden omdat dat slecht bewaard blijft. Gelukkig blijft er af en toe een klein fragment van een linnen weefsel bestaan onder de beschermende invloed van metaalzouten, als het linnen in de bodem in contact is gebleven met een metalen object zoals bijvoorbeeld een sieraad of wapen.

Een wollen mantel gevonden in 1897 in het Drentse veen. (klik voor een uitvergroting)
Een wollen mantel gevonden
in het Drentse veen
bij het meisje van Yde.

IJzertijdkleding
Kleding maken was handwerk en kostte enorm veel tijd. Daarnaast was speciale kennis vereist om “uit het niets” kleding te maken. Kleding was daarom een kostbaar bezit en mensen zullen zelden “een hele kast” vol hebben gehad.

Dagelijkse vrouwenkleding uit de ijzertijd (klik voor een uitvergroting)
 
Dagelijkse mannenkleding uit de ijzertijd (klik voor een uitvergroting)
Vrouwen droegen waarschijnlijk een wollen rok met los ceintuur om een geplooide bovenkant, of hadden een koord door een tunneltje. In plaats van een rok kon men ook kiezen voor een jurk. Deze was van zoals die ook bij de Grieken gedragen werd: een koker van stof, die op de schouders sloot met spelden of strikjes.
Bij de rok of jurk kon men een linnen of wollen hemd dragen, afhankelijk van het jaargetijde. Als men het dan nog niet warm genoeg had, was er ook een omslagdoek of een rechthoekige mantel.
In de schoenen werden geen sokken gedragen, die bestonden toen nog niet, maar men kon wel lappen om de voeten wikkelen, en dan in de schoenen duwen. Op het hoofd had men soms een haarnetje.
Mannen droegen om te beginnen een broek met beenwindsels (of met aangenaaide 'sokken') , een linnen hemd, als het koud was een wollen hemd eroverheen met om het middel een koord of riem. Bij kou kwam daar een vierkante mantel bij die met een speld vastgezet kon worden. Dit werd aangevuld met schoenen en de eventuele voetlappen.
Schoenen, naar een algemeen ijzertijd model (klik voor een uitvergroting)

Grondstoffen

Schapen, met wollen vacht (klik voor een uitvergroting)

Wol
Wol is een dierlijke vezel, voornamelijk afkomstig van schapen, die niet geschoren, maar geknipt werden. Wol geeft een goede warmte- en vooral koude isolatie voor het lichaam. Er zijn ongeveer 450 verschillende schapenrassen die teruggaan op een wilde uitgangsvorm: Ovis ammon, eigenlijk een verzamelnaam voor een hele reeks van ondersoor-ten. Wol is bij de mens bekend en in gebruik vanaf de eerste boeren. De schapen zorgen naast de wol ook voor vlees, melk en mest voor op het land.

Schapen en geiten zijn van origine niet Europees. Ze komen zoals de meeste landbouwgewassen en huisdieren uit het Midden-Oosten. De eerste kwamen 8000 jaar geleden Zuid-Europa binnen; met de eerste boeren kwam het eerste schaap, zo’n 6.500 jaar geleden tot aan Zuid-Limburg. Van wol kon zowel een draad gesponnen worden als vilt gemaakt.

Vlas, geoogst, maar nog op het land (klik voor een uitvergroting)

Vlas
Naast wol werd er dus ook linnen gedragen. Linnen maak je van vlas dat in West-Europa al sinds de Steentijd verbouwd wordt. Toen de Romeinen Frankrijk en België binnentrokken, troffen ze daar veel vlasakkers aan. De plaatselijke bevolking maakte van dit vlas een goede kwaliteit linnen, zo schreven de Romeinen. Ook bij de ijzertijd-opgravingen van Oss-Ussen is er bewijsmateriaal gevonden dat er lokaal vlas geteeld werd.

Leer
Leer neemt een bijzondere plaats in. Van leer werden niet alleen schoenen, buidels en riemen gemaakt, ook mantels en jassen en zelfs emmers en tassen waren wel van leer. Het is als eerste materiaal gebruikt voor kleding. Leer is er in veel kwaliteiten. Geitenleer is bijvoorbeeld voor heel andere dingen geschikt dan rundleer. Ook is er een duidelijk verschil in gebruik van vachten en huiden.


Bewerkingen

Spinnen
Spinnen is een techniek waarmee je van losse vezels een draad maakt. Het spin-nen is erop gebaseerd dat door het in elkaar draaien van de losse vezels er een langere en sterkere draad kan ontstaan. Dit kan gebeuren met verschillende hulp-middelen. De allereenvoudigste manier is met de vingers, maar daarmee ontstaat een onregelmatige draad. Bovendien gaat het spinnen dan erg langzaam.

Spinnende vrouw (klik voor een uitvergroting)

Een andere zeer eenvoudige manier van spinnen is met een steen. Dit proces werd waarschijnlijk al in de prehistorie gebruikt, waarbij eenvoudig een steen aan een draad werd gehangen. Door deze een zwiep te geven, bleef de steen draaien. Aan het losse uiteinde werd langzamerhand meer vezelmateriaal toegevoegd. In de ijzertijd spon men vooral met de handspintol. Het spinnewiel is pas van veel later datum. De spintol bestaat uit een rond stokje waar onderaan een plat rond schijfje is bevestigd. Aan dit schijfje wordt een draad bevestigd, waarbij de tol met het schijfje naar beneden hangt. In de ene hand wordt de draad met de te spinnen vezels over de hand vastgehouden, de andere hand zal steeds kleine plukjes van de vezels pakken en toevoegen aan de bestaande draad. Door de draaiende beweging van de tol wordt de draad gevormd.

Weven
Rond het begin van de jaartelling stond de weefkunst in Noord-Europa al op een zeer hoog peil. In de ijzertijd kon men al ingewikkelde keperpatronen weven. Keperstof is te herkennen aan de schuine lijnen die door de stof lopen. Men maakte ook allerlei mooie ruiten en strepen en zelfs een soort “Pied de Poule”.

Een weefsel bestaat uit een stelsel van twee soorten draden: de ketting (of schering) en de inslag. Deze draden kruisen elkaar op een bepaalde manier. Dit noemen we binding. Het weven in de ijzertijd gebeur-de op een staand weefgetouw, soms wel drie meter breed. Bij een dergelijk weefgetouw worden de kettingdraden bovenaan bevestigd aan de doek-boom en vervolgens opgespannen met behulp van weefstenen. Met de hevelstok wordt een deel van de draden naar voren gehaald. Er ontstaat nu als het ware een opening, hierdoor wordt de inslagdraad gehaald. Nu wordt de hevelstok teruggeplaatst en de volgende hevelstok naar voren gehaald. Er ontstaat nu een nieuwe opening voor een inslagdraad. De vorige inslagdraad wordt vervolgens goed aangesla-gen en de inslagdraad wordt opnieuw doorgevoerd.

Staand weefgetouw, buiten opgezet (klik voor een uitvergroting)
Van vlas tot linnen
Vlas bloeit met witte, blauwe of zelfs rode bloemetjes. Er is tegenwoordig olievlas en vezelvlas, vroeger was dit verschil er nog niet. Vlas had toen waarschijnlijk een dubbele functie. Naar gelang van waarvoor je het wilde gebruiken oogstte je het op een ander moment van het jaar. Vezelvlas is gekweekt op extra lange stengels, olievlas is tegenwoordig korter en meer vertakt. Na de bloei van het vlas ontstaan op de plaats waar de bloemetjes zaten zaaddoosjes met daarin het lijnzaad. Om vlas te oogsten voor de vezels wordt het met wortel en al uitgetrokken. Zo is het verlies van de vezellengte minimaal. Dit heet slijten.
Na het opstijven van de nog slappe plant worden de zaaddoosjes verwijderd, het zogenaamde repelen. Men trekt dan de toppen van het vlas over een grote kam. Dit kan ook op een andere manier gedaan worden. Het z.g. booten. Met een boot-hamer, een houten blok aan een steel, worden de zaaddoosjes opengemaakt. De zo teruggewonnen zaadjes kunnen als zaaigoed dienen of er kan lijnzaadolie uit gewonnen worden.
Vlas zwekelen (klik voor een uitvergroting)
De overgebleven stengels worden geroot in water of op het veld (dauwroten) Bij dit proces wordt de pectine in de stengel, die de zachte buitenste vezels op de houtpijp vasthoudt, afgebroken. De zachte vezels laten los. Roten in water gaat het snelst, vooral in stilstaand water. Temperatuur is bij het roten zeer belangrijk. Hoe warmer het is, hoe sneller het proces verloopt. In stilstaand water bij ca 20° C is een kleine week vaak al voldoende. Dauwroten kan weken duren. Je moet het proces altijd goed in de gaten houden. Te lang roten tast ook de vezels aan. De stengels worden nu weer gedroogd, om het braken, brakelen of brekelen mogelijk te maken. Dit is het breken van de houtpijp in de stengels. Oorspronkelijk gebeurde dit waarschijnlijk met knuppels, later werd de braakbank of vlasbraak uitgevonden. Naast de vlasbraak was de brakel-hamer in gebruik, een zwaar gekarteld blok hout aan een steel, waarmee het vlas liggend op de grond werd gebroken.

Om de losse harde overblijfsels van de houtpijp kwijt te raken, wordt er gezwingeld. Een gladde spaan wordt langs de bos vlas geslagen, de wind doet de rest. Het zwingelen gaat het gemakkelijkst als het vlas over een gladde zwingelplank of  en zwingelbord hangt.
De laatste stap van het schoonmaken is het hekelen. Dit is het uitkammen van het vlas om korte vezels en achtergebleven rommel te verwijderen. Hoe dat in de prehistorie gedaan werd weten we nog niet. Met een houten kam gaat het heel aardig. Maar met een modernere metalen hekel gaat het (nog) veel beter.
De goed geordende bos wordt op een stok (spinrokken) gebonden waaruit de spinster steeds enkele draden trekt. Het spinnen gebeurt met vochtige handen. Met het garen dat zo ontstaat kan men linnen weven, dat eenmaal gebleekt een mooie lichte kleur krijgt. Bovenstaande bewerking kun je ook volgen voor brandnetel, waardoor je neteldoek krijgt.

Leer looien
Er zijn veel resten van schoenen gevonden van geitenleer. Maar hoe kom je in de ijzertijd aan goed leer? Je zal een dier moeten slachten, meestal een huisdier, trouwens. Vervolgens vil je het en span je de huid op de grond met de haarzijde omlaag met stevige houten pinnen vast. Schraap vlees en vetresten zoveel mogelijk weg met een schraper van bijvoorbeeld vuursteen en drenk de huid

vervolgens gedurende drie tot vier dagen in stromend water (beek of rivier).
Zorg voor een flinke hoeveelheid kampvuur as van puur hout. Haal de huid uit het water en zet het weer vast met de pinnen (haarzijde naar boven). Wrijf de haarzijde in met as en water. Dit is inspannend werk, omdat de as er echt goed ingewreven moet worden. De as is houtas van een kampvuur waarop geen andere zaken zijn verbrand.
Berg vervolgens de huid met de haren naar binnen op, op een koele plaats (bijvoorbeeld een put in de grond). Na drie dagen kan je de haren eraf schrapen. Schraap van de achterkant nog de eventueel  laatste vet en vleesresten weg. Span de huid nu in een frame en zet dit in de schaduw zodat hij rustig een volle dag kan drogen. Dan is hij klaar voor gebruik.

Het schoonkrabben van leren huiden is een langdradig en vies werkje. (klik voor een uitvergroting)
 
Gezichtsreconstructie van het Meisje van Yde

In 1897 werd uit het Drentse veen bij Yde een veenlijk geborgen. Het gevonden lichaam bleek dat van een 16 jarige meisje te zijn. Ze leefde ergens tussen 58 voor en 128 na Christus, in de ijzertijd dus. Veel meer is er niet over haar bekend. Behalve haar hoofd, enkele botten en een paar fragmen-ten textiel, werd er op deze plek in het veen niets gevonden. De textielresten bleken een mantel te zijn en een bandje in sprang-techniek dat om haar hals zat. De fragmenten zijn een belangrijke bron van informatie. Daarom is ook sinds de berging van het veenlijk is er meerdere malen naar de textiel-fragmenten gekeken. In de jaren ’50 werden de resten van de mantel voor het eerst zorgvuldig onderzocht. De conclusie was toen dat de mantel geweven was in vierbindig keper, met z-gesponnen wol, dat er brede banen in het weefsel zaten waar er met donkergekleurd garen ingeslagen was. De randen van de mantel waren afgewerkt met een kaartweefsel.

Toen men in 1996 een tweede reconstructie maakte keek men opnieuw zorgvuldig naar de resten. Nu kwamen een aantal nieuwe details naar boven. In eerste instantie had men over de kleuren van de mantel heengekeken. Een analyse liet zien dat de banen niet slechts bruin gekleurd waren geweest maar dat de mantel was geverfd met wouw (geel) wede (blauw) en meekrap (rood). Hiernaast viel het op dat er op sommige plaatsen twee draden in plaats van één ingeslagen waren. Er zaten op meerdere plaatsen weeffouten in de mantel. Door deze weeffouten was het mogelijk de precieze breedte van de mantel vast te stellen, maar helaas niet de lengte. Met de mogelijke afmetingen in het achterhoofd kan je eenvoudig uitrekenen hoeveel meter wol je nodig hebt; ongeveer 7,2 kilometer.
Sprangende vrouw in het Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven. (klik voor een uitvergroting)




Het kleinste “weefgetouw” in de ijzertijd, maar al in gebruik sinds de bronstijd, bestond uit rechthoekige kaartjes van hout, hoorn of leer, die in de vier hoeken een gaatje hadden waardoor een draad geregen werd. Door een hele serie van deze ingeregen kaartjes naast elkaar op te stellen was het mogelijk  zeer stevige, mooie banden te weven.
De banden werden onder andere simpelweg gebruikt als banden, als kettingopzet op een staand weefgetouw of als randafwerking van een weefsel.

Begin- en eindproduct: vlas met linnenvezels (klik voor een uitvergroting)
Vlas over de hekel halen (klik voor een uitvergroting)
Vlas kammen (klik voor een uitvergroting)
Vlas rakelen (klik voor een uitvergroting)
Na opspannen wordt de leren huid met scherp gereedschap schoongekrabd. (klik voor een uitvergroting)
Bron

M. Heyne, 1903: Körperpflege und Kleidung bei den Deutschen, Verlag S. Hirzel, Leipzig.

L.P. Louwe-Kooijmans e.a. (redactie), 2005: Nederland in de Prehistorie, Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, ISBN 90 351 2484  
W.A.B van der Sanden, 1996: Vereeuwigd in het veen. De verhalen van de Noordwest-Europese veenlijken, De Bataafsche Leeuw, Amsterdam,
ISBN 90-6707-405-5
K. Schlabow, 1976: Textilfunde der Eisenzeit, Karl Wachholtz Verlag, Neumünster, ISBN 3-529-01515-6.